EERSTE WACHT 2 - MORHEUS
Robert Graves heeft er zoals gezegd nadrukkelijk op gewezen dat mythologische verhalen niet langs psychoanalytische weg, maar vanuit hun historische achtergrond bestudeerd moeten worden (The Greek Myths, Londen 1992). Naar zijn mening zijn mythen verhalen die teruggaan op gebeurtenissen die waar zijn gebeurd en die diepe sporen in de geschiedenis en dus ook in de menselijke herinnering hebben achtergelaten.
Omdat het Palinurusverhaal blijkbaar diepe indruk op mij heeft gemaakt, wil ik een aantal gegevens rond dit verhaal nog eens nader bekijken. Nu echter vanuit de invalshoek alsof dat verhaal echt zou zijn gebeurd en dat dit misschien de reden is waarom ik bepaalde motieven uit dat verhaal met tussenpozen in mijn werk terug wil laten keren.
Ik zal dat onderzoek doen aan de hand van de volgende drie punten. Wat is er gebeurd toen ik niet meer op een gefantaseerd achterdek, maar in een reële werkkamer voor me uit zat te staren? Hoe kwam het dat Palinurus' idool en zijn dromerige herinneringen daaromheen vanaf een andere kant opnieuw bij mij op kwamen duiken? Wat zouden de diepere achtergronden van Palinurus' dromen hebben kunnen zijn, nu ik de gebeurtenissen waarop zij teruggaan voor waar aan wil nemen en ik de vele ongerijmdheden in het verhaal niet langer voor lief kan nemen?
VUURSCHIMMEN
Het lijkt bijna een eeuwigheid terug dat ik, Vergilius lezend, in mijn hoofd het brandende Troje ben ontvlucht en heimelijk aan de vuurgloed rond Carthago heb weten te ontkomen. Het is mij lange tijd niet gelukt de beelden van al dat vuur definitief van mij af te zetten.
Reden waarom ik, in het spoor van Palinurus, op het vurige Sicilië ben geweest en op de bijtende en vuurspuwende eilanden die eromheen liggen. Ook ben ik een paar keer op het vasteland van Hesperia dat Palinurus voor zich had zien liggen geweest. Met alweer zulk een vuurberg en smeulende velden - het giftige vulkaanmeer ook dat toegang tot de onderwereld bood, en het strand waar Misenus daags na Palinurus' verdwijning op zo'n stomme manier is verdronken.
Ik heb dit soort beelden nog steeds niet van mij afgezet, al was het maar omdat ik ze in latere werken en plannen heb verwerkt. Wel kwamen er andere beelden voor in de plaats. Eerst geschroeide beelden van oplaaiende gestalten, later schimmen van vuur die tijdens het optrekken van de rook langzaam uitdoofden en bepaalde contouren begonnen te krijgen. Want het was natuurlijk niet alleen al dat vuur geweest dat ik voor me had gezien. Ook het gebeuren daarachter - het doffe gekletter van brons op brons, de rituele zelfverbranding uit totale ontreddering en dergelijke - zijn beelden geweest die ik aan mijn geestesoog voorbij heb zien trekken.
Het zijn dus niet langer beelden van wat Victor Poeschl hartstochtelijke krachten van de natuur heeft genoemd, die ik voor mijn werk wil gebruiken. Ik voel mij nu, na al die zinnebeelden voor het innerlijk en de denkbeelden van de personages, vooral door de beelden van de personages zelf aangetrokken. Na het gebruik van natuurverschijnselen als metaforen voor hun gemoed - een indirecte manier om deze personages en de ideeënwereld die zij vertegenwoordigden in beeldende vorm op te kunnen voeren - wil ik nu de gestalten en schimmen die ik voor mij zie op een meer rechtstreekse manier, dat wil zeggen als echte wezens kunnen verbeelden.
Dit zal niet eenvoudig zijn, omdat personages waar het hier om gaat moeilijk af te beelden zijn. Althans op een manier die recht doet aan hun mythologische proporties en ze toch op een geloofwaardige manier doet overkomen.
Met sommige literair-historische figuren is dat misschien nog wel te doen - al leven zij juist in onze herinnering voort door hun mythologische proporties en buitenproportionele begeleiders. Misschien dat het ook nog met de beesten (meestal geattribueerde dieren) lukt. Maar hoe verbeeld je helden, goden en hybride monsters die eveneens opgevoerd moeten worden, omdat deze spelingen van de geest onlosmakelijk met de gebeurtenissen zijn verbonden? En hoe geef je vorm aan de vele veranderingen die hun gedaantes ondergaan - een proces dat maar al te vaak hun bestemming raakt en om die reden ook in beelden gevangen dient te worden?
Raak je een bepaald mythologisch personage aan dan waaiert die in alle richtingen uit, meestal in tal van nieuwe personages. Dit voortdurend veranderen, weerspiegelen ook (vergelijk het eerder gebruikte citaat van R. Calasso), is niet alleen wezenlijk voor hun uiterlijke vorm, maar ook voor hun hoedanigheid en zinnebeeldige betekenis. Dit aspect van voortdurende verandering - in vorm en in betekenis - is wat mythologische figuren boeiend maakt, maar het maakt het er niet gemakkelijker op om de personages waar het mij om gaat in een plan als dit bij elkaar te brengen. (Net zoals het straks moeilijk zal zijn om aan te geven hoe je deze gestalten voor het oog zichtbaar wilt gaan maken; tenminste, willen het geloofwaardige beelden zijn en geen al te theatrale, illustratieve of surrealistische plaatjes.)
Ik zal, om te beginnen, de draad oppakken bij een personage dat we al eerder zijn tegengekomen: de magistrale maar totaal ontredderde Dido. Ik zal proberen om aan de hand van een korte omzwerving te laten zien hoe zij en de dromen en herinneringen van degene die haar heimelijk aanbad, vanuit een heel ander verband opnieuw op kwamen duiken.
SCHIJNGESTALTEN (HEKATE-TRIFORMIS)
Ik heb Dido destijds zowel in aniconische als in menselijke vorm afgebeeld; zij was een van de weinige menselijke gestalten die in Palinuro te zien waren. Als zinnebeeld voor haar gemoed en voor de uitstraling die zij had, heb ik toen naast het beeld van een vuurkolom aan de horizon (die ook voor het brandende Troje stond) het beeld van de maan gebruikt. Ik heb me er toen niet verder in verdiept waarom ik haar per se met de maan wilde verbinden. Nu, jaren later, ben ik weer op de maan (en Dido) gestuit. Dit keer niet vanuit de inhoud van mijn werk, maar in het kader van het eerdergenoemde vormexperiment rond de drie-voudige figuur Dis uit het plan Dis/Malebolge.
Hierbij dook het analoge beeld van de drievormige Trivia in mijn herinnering op - de Romeinse variant van de Hekate-Triformis. Dit drievormige beeld leek me een goed uitgangspunt voor niet al te ingewikkelde experimenten voor een configuratie van een personage met drie verschillende aspecten. Tegelijkertijd besefte ik dat dit beeld een thema in zich sloot dat even goed tot een geheel eigen werk, los van Dis/Malebolge, zou kunnen leiden.
Ik heb mij toen, enigszins op de manier die Roberto Calasso en Robert Graves mij hebben geleerd, door deze aanvankelijk duistere godin, die ik al zo vaak en in allerlei gedaantes in eerdere omzwervingen door de mythologie en de klassieke literatuur tegengekomen was, op een nieuwe zwerftocht mee laten voeren. Hierbij was ik om diverse redenen vooral in de periode van de bronstijd geïnteresseerd, dat wil zeggen de periode van ver voor de klassieken zelf: ca. 2000-1100 v.C. Er is een treatment dat de directe neerslag is van de aantekeningen die ik daarbij heb gemaakt; ik zal hier alleen maar een paar hoofdpunten noemen.
Hekate is een maangodin. Zowel zij als de maan zelf zijn drievoudige gestalten. De drievoudige Hekate is vooral bekend als de duistere afschrikwekkende godin die je, zoals we in de inleidende paragraaf hebben gezien, 's nachts beter niet alleen kunt tegenkomen. Tegelijkertijd heeft ze, zoals het een grote godin betaamt - ook dat hebben we gezien - tal van goedgunstige kanten.
Haar hoedanigheid en betekenis hangt om te beginnen van drie factoren af: de schijngestalte van de maan waarmee ze verbonden is, het domein waarbinnen ze opereert en haar associaties aan andere maangodinnen.
Het hele net van personificaties van de met de maan verbonden godinnen heeft een basisstramien dat gebaseerd is op drie van haar schijngestalten. De wassende, volle en afnemende maan zijn verbonden met de drie levensfasen van de vrouw - respectievelijk maagd, huwbare nymf en oude vrouw. Dit drievoudige stramien werd vervolgens weer in nieuwe tritsen gesplitst, met als categorieën de gebieden waarbinnen zij werkzaam waren: sterrenhemel, aarde, zee of onderwereld en de respectievelijke daarmee verbonden (maan)godinnen.
De betekenis, invloedssfeer en hoedanigheden van Hekate hangt echter niet alleen van deze factoren af. Zij worden ook sterk bepaald door ontwikkelingen die zich in de loop der eeuwen rond de manier waarop men haar vereerde hebben voorgedaan. Daarmee is zij niet een eenduidige, of alleen afschrikwekkende of alleen zachtmoedige maangodin, maar een mythische persoonlijkheid met intrigerende, consequent gedifferentieerde tegenstrijdigheden.
Ik sta nu alleen even stil bij een trits van drie vrouwen die mij na het lezen van de Aeneis steeds voor de geest zijn blijven staan: Helena, Dido en Camilla. Ik heb me wel eens afgevraagd waarom ik juist deze drie personages zo intrigerend vond - en bleef vinden. Misschien, besef ik nu, omdat er tussen deze drie vrouwen een aantal verbindende draden zijn die je middels de maan, Hekate en het Palinurus-motief aan elkaar zou kunnen knopen.
Helena van Sparta, waarmee al het onheil begonnen was: haar ontvoering door Paris vanuit Sparta naar Troje. Haar naam is direct met de maan en maanoffers verbonden. Over haar precieze rol in de Trojaanse oorlog (Calasso: ze had 'een eenvoudige ziel' - wat dat dan ook mag betekenen) wordt verschillend gedacht. Reden wellicht waarom ze een verraadster is die moeilijk te doorgronden was, die iedereen voor zich innam en op wie niemand echt kwaad kon worden.
Het verhaal gaat dat toen Menelaos, met wie ze als eerste getrouwd was, na tien jaar bittere strijd uiteindelijk met opgeheven zwaard en vol moordlustige wraakgevoelens haar kamer in het brandende Troje kwam binnenstormen, hij 'zo gauw hij een glimp van Helena's naakte borsten opving' zijn zwaard liet zakken en zich vervolgens onmiddellijk met haar verzoende.
Dido van Carthago, de verradene, die op het dieptepunt van haar ontreddering de nacht voor Aeneas' vertrek een rituele brandstapel op laat richten en haar priesteres opdracht geeft om driemaal honderd goden en Chaos, Erebos en Hekate in haar drie gestalten - de drie vormen van de maagdelijke Diana/Artemis - aan te roepen. Als de volgende dag blijkt dat Aeneas heimelijk maar definitief vertrokken is, pleegt zij op imposante wijze zelfmoord. Daarbij slaat zij zich, Aeneas en zijn missie vervloekend, drie, viermaal op de bekoorlijke boezem, roept nogmaals Hekate aan om vervolgens eigenhandig haar boezem met het zwaard dat Aeneas haar ten geschenke had gegeven (of dat hij gewoon vergeten was mee te nemen) te doorsteken.
Camilla, de heldhaftige Italische amazone uit de stam van de Volscen in Latium, krachtige bondgenote van Turnus, de voornaamste tegenstander van Aeneas in de bloedige strijd die volgde op de landing van Aeneas in Italië. Met de ene borst onbloot beweegt zij zich krijgshaftig te midden van de slachting. Onvermoeibaar slingert zij haar speren, hakt zij met de strijdbijl om zich heen en lijkt zij, ook met het zwaard en als het nodig is met pijl en boog - de wapenen van de maangodin Diana / Artemis - op een overwinning af te stevenen. Zij wordt echter op een listige maar uiterst laffe manier gedood. De dader, die met zijn speer haar strijdlustige boezem had doorboord, wordt zelf tijdens zijn heimelijke vlucht gedood door een pijl die een nimf van Artemis/Diana uit vergelding op hem af had gevuurd.
Deze drie vrouwen zouden te zamen een Trivia kunnen zijn, waarbinnen tal van motieven waar ik aan hecht op een bijzondere manier blijken samen te vallen. Hun verbintenis met de maan (hun volmaakte borsten zeker ook) heeft voor mij een nieuw licht op het Palinurusverhaal geworpen. Reden om dit verhaal vanuit deze nieuwe invalshoek nader te gaan bekijken.
|