DAGWACHT 4 - TARTAROS
Als derde bestemming is genoemd de zuidpunt van Italië in het geval dat Palinurus besloten zou hebben om naar Sicilië of Carthago terug te keren. Het had ook kunnen hij zijn heil in Hesperia wilde zoeken, het avondland dat voorbij Carthago en dus ook Sicilië ligt, maar ik heb al gemeld dat ik er later achter gekomen ben dat hij vanwege een belofte (een belofte aan Helena de Jongere, de dochter van die Helena, om wie de Trojaanse oorlog was ontbrand) naar Sicilië wilde terugkeren.
Ik heb al eerder aangegeven dat de nauwe zeestraat tussen de punt van Italië en Sicilië de enige plek was om met een gebrekkig vaartuig als het vlot dat Palinurus tot zijn beschikking had, de oversteek te maken. Maar het was algemeen bekend dat dat uiterst gevaarlijk was, omdat men in de nauwe zeekloof waar Italië en Sicilië elkaar bijna raken 'aan beide kanten slechts een haarbreedte van de dood verwijderd' was. (Williams n. 3.684-85.)
AFGROND (TRIFINIUM)
Om aan te geven wat dit inhield en waarom je beter uit de buurt van de zeeëngte kon blijven geef ik eerst de waarschuwende woorden weer die Helenus ooit aan Aeneas en zijn bemanning had meegegeven.
Wanneer de wind u op uw tocht u naar de kust van Sicilië drijft en zich de nauwe Pelorische zeestraat voor u opent, zoek dan met een lange omweg het land (...). Dit land - zo zegt men - is vroeger door een geweldige breuk van de aarde gescheurd (...). Skylla bewaakt de rechterzijde, (...) Charybdes de linkerzijde; driemaal daags slorpt zij de machtige, woelende golven omlaag in de diepte van haar afgrond en ze stuwt ze weer omhoog de lucht in, alsof ze met haar schuimend water de sterren geselt. Skylla blijft in een spelonk verscholen, maar steekt haar koppen naar buiten en trekt de schepen op de rotsen. Zij heeft tot aan haar kruis de gestalte van een mens en de prachtige borst van een meisje, van onderen is zij een gruwelijk zeegedrocht met dolfijnenstaarten die vergroeid zijn met een wolvebuik. Beter is het om (...) zonder haast een lange omweg te maken dan eenmaal de afschuwelijke Skylla in haar monsterlijk hol te zien en het geblaf van haar blauwgroene honden van de rotsen te horen klinken. (A. 3.410-432)
Omdat dit ook - en misschien nog wel meer - voor de Tyrrheense kant van de zeedoorgang gold, de kant waar Skylla en Charybdis zich feitelijk bevinden, was het voor Palinurus onmogelijk om de kortste oversteek naar Sicilië te nemen. Ook al had hij het risico van de ‘haarbrede’ mogelijkheid willen nemen, dan nog was dat voor Palinurus - in zijn eentje en met een vaartuig dat niets voorstelde - niet te doen. Hij wist uit eigen ervaring, van toen de groep voor de eerste keer vanaf de Ionische Zee op Sicilië was beland, dat dit risico nemen gelijkstond aan zelfmoord. Verzen 3.561-67, nadat hij en zijn metgezellen de Etna in de verte op hadden zien doemen, zij het loeien van de zee en het beuken van de golven op de rotsen hoorden en de vader van Aeneas 'Redt ons, mannen' schreeuwt:
'Stort op de riemen u en roeit van hier!'
Zo doen zij, Palinurus wendt het roer
en stuurt zijn steven, krakend, verder links;
hem volgt de hele vloot met riem en zeil.
De golven hieven hemelhoog ons op
en deden ons weer dalen, afgronddiep:
driemaal weerklonk in de holen het golfgeklots,
driemaal vloog tot de sterren 't schuim omhoog.
Zowel bij Vergilius als in de meeste vertalingen is het niet 'afgronddiep' maar 'tot in het schimmenrijk' dat ze worden gesleurd. Het klopt dat je daar niet alleen de dood diep in de ogen kijkt, maar èn met de kloof èn met al die kraters in de buurt ook van de diepste Afgrond zelf een glimp denkt op te vangen.
Het was niet alleen zaak om je niet in de zeestraat zelf te begeven, maar ook om daar niet te dicht in de buurt te komen vanwege de sterke stromingen daar. Omdat zijn vaartuig te gebrekkig was om dan maar een grote oversteek over zee te maken, had Palinurus duidelijk een probleem.
De route van Cumae naar Sicilië (ik gebruik nu de huidige namen) die onder Palinurus’ omstandigheden het meeste voor de hand lag was om eerst de Golf van Napels te nemen en, na tussen Capri en de punt van het schiereiland van Sorrento te zijn doorgevaren, de kustlijn van de Golf van Salerno te volgen richting het kustgebied waarin Paestum (het vroegere Poseidonia) ligt. Om dan, de kustlijn verder volgend, koers naar het vooruitstekende kustgebied tussen de Golf van Salerno en de Golf van Policastro te zetten en vervolgens - Velia en Punta di Palinuro passerend - ook de kust van de Golf van Policastro te volgen. Dan de Calabrische kust tot waar de Golf van Santa Eufemia begint en vervolgens het kustland rond Tropea dat aanzienlijk naar voren ligt. Dan moet er beslist worden hoe nu verder te gaan: de volgende iets flauwere golf afsteken zou namelijk betekenen, dat hij dan rechtstreeks, of in ieder geval kort daarna, bij de rots met het hol van Skylla terecht zou komen! Het beste zou dus zijn om iets voorbij Tropea aan de omweg te beginnen. Hetzij direct naar Sicilië, maar dan naar Mortelle met een koers ruim om Capo Peloro op Sicilië heen - ruim omdat daar zich Charybdis bevindt. Of richting Aeolische eilanden, die ten noorden van de oostelijke punt van Sicilië liggen om langs die weg, van eiland naar eiland naar eiland, Sicilië te bereiken.
Deze twee omwegen maakten, hemelsbreed, niet veel verschil en ook de dreigingen die van de zee zelf uitgingen ontliepen elkaar niet veel. Bij de eerste omweg was de onvoorspelbare sterkte van de zeestromen, afhankelijk van de buien van Charybdis, een risicofactor. Bij de tweede het gegeven dat dit het gebied was waar regelmatig Poseidon (Neptunus), met in zijn kielzog zijn bonte gezelschap, doorheen kwam getrokken en dat je van hem ook nooit van te voren wist in wat voor een bui hij was.
Het blijft een raadsel hoe Palinurus dacht in zijn eentje, hetzij via de ene of via de andere omweg, de oversteek te kunnen klaarspelen. Misschien dat hij onderweg zijn vlot tot zoiets als een vaartuig opgekalefaterd heeft? Maar omdat alles erop wijst dat hij deze reis niet heeft overleefd, lijkt het er toch op dat hij teveel risico heeft genomen. Of is er iets gebeurd dat totaal buiten zijn inschattingen is omgegaan? Waartegen zelfs Palinurus' behoedzaamheid niet opgewassen bleek?
(ANA)CHRONOLOGIE (TRIDUUM)
Dan is er nog een kwestie die met tijd te maken heeft. Stel dat Palinurus zijn tocht tot aan het punt van oversteken heeft bereikt, het zuiden van Italië dus ter hoogte van de kuststreek rond Tropea, en dat hij toen aan zijn fatale oversteek is begonnen.
Dat hij vervolgens, welke van de twee omwegen hij ook heeft genomen, bij de oversteek omgekomen is - hoe is het dan mogelijk dat hij dan al anderhalve dag na zijn verdwijning als een schim door Aeneas in de onderwereld aangesproken kon worden? (Aangenomen natuurlijk dat hij werkelijk een schim geworden is en niet een droombeeld van Aeneas was; beide mogelijkheden - gedroomde of werkelijke afdaling in de onderwerld door Aeneas - heb ik nog steeds open willen houden.) Met andere woorden, hoe zit het met de verschillende tijdsfactoren: het verschil tussen het tijdstip van zijn dood, gemeten aan de tijdsafstand die bepaald wordt door de geografische afstand tot Velia en Sicilië, en het tijdstip waarop de ontmoeting van Aeneas en de schim van Palinurus plaatsvindt? Het is namelijk, ook voor een bekwame zeeman als Palinurus, onmogelijk om onder zijn omstandigheden in anderhalve dag de afstand tot het zuidelijke punt van Italië af te leggen. Ook als alle omstandigheden als stroming, wind e.d. hebben meegezeten en Palinurus de bocht vanaf de wreef van Italië veel scherper afgestoken zou hebben.
Ook deze kwestie heeft te maken met de al eerder door mij gestelde vraag: hoe bereken je tijd in de onderwereld? En, de tijd wanneer je al half in de onderwereld verkeert - onder de bedwelmende invloed van een Sibylle bijvoorbeeld. Het antwoord moet, denk ik nu, in tijdsbeleving van vertraagde tijd, dat wil zeggen: mythologische tijd als reële tijd in slow-motion liggen.
Het kan om die reden - het langs elkaar heen lopen van reële tijd (Palinurus) en mythologische tijd (Aeneas) - zijn geweest, dat als de ontmoeting in de onderwereld een werkelijke en niet gedroomde ontmoeting is geweest, Palinurus niet met alle geweld al vrij in het begin van het traject naar het zuiden (bij Paestum of Velia bijvoorbeeld) is omgekomen; iets wat ik aanvankelijk in navolging van wat het verhaal in eerste lezing zegt heb verondersteld. Dat zijn dood ook veel zuidelijker, kort voor of tijdens de oversteek heeft kunnen gebeuren, omdat de mythologische tijdsspanne van anderhalve dag in werkelijkheid (als reële tijdsspanne dus) een periode van drie dagen is geweest.
Ik sta bij dit alles zo uitgebreid stil omdat mijn dagdroom wat de afdaling door Aeneas naar de onderwereld betreft nog tussen een realistische en een mythologische optie dobbert. Reëel gesproken ligt het meeste voor de hand dat Palinurus - als dat al niet bij Cumae was gebeurd - er bij Paestum of Velia omgekomen is. Maar vanuit de mythe die zich in mijn droom geleidelijk aan aan het ontwikkelen is, zal dit in het uiterste zuiden van Italië gebeuren. Maar omdat ik niet helemaal aan de realistische versie voorbij wil gaan, zal ik ook die versie in mijn droom doorlopen.
POSEIDON (TRIDENS)
Het zou goed kunnen dat Palinurus al vrij snel en onverhoeds in het bonte gezelschap van Poseidon (Neptunus) is geraakt, - de machtige zeegod over wie we het al eerder hebben gehad: die van de wrede belofte aan de moeder van Aeneas, Aphrodite (Venus).
'Vrees niet! Hij zal gerust
d'Avernushaven halen naar uw wens.
Slechts één man zult g'op zee verliezen: één
zal lossing zijn voor velen.' (A. 5.812-15)
Het citeren van de belofte betekent niet dat ik nu de nadruk op het zoenoffer- of zondebokthema zal worden gelegd. Het gaat nog steeds over een onderzoek in drie richtingen, die stuk voor stuk nader bekeken moeten worden en deze richting - de uitgestrekte locatie van het driehoekige zeegebied tussen de Golf van Napels, de zuidelijke punt van Italië en Sicilië - is er daar een van. Daarbij geldt ook hier dat het zoenoffer/zondebok-thema niet meer dan één van de factoren is die ik eerder (in de inleiding van Dagwacht 2), in twee tritsen van factoren heb onderverdeeld, die ik een rol in het verhaal wil laten spelen.
De kustplaats die nu Paestum heet, heette vroeger Poseidonia, deen plaats waar Poseidon een haven bezat. Het is zo goed als zeker dat de zeegod - en zijn gevolg niet te vergeten - zich tijdens de dagen toen Palinurus zijn weg in het zeegebied tussen de Golf van Napels en Sicilië zocht, in hetzelfde gebied ophield. Poseidon had een paar dagen daarvoor ter hoogte van Sicilië zijn belofte aan Aphrodite gedaan (vgl. de korte overgang van deze scène naar die met Palinurus' verdwijning in 5.827-32). Ook al tronen de wijd-blikkende goden in de regel zo hoog dat ze ook op grote afstand het nodige kunnen zien, we mogen aannemen dat Aphrodite, en dus ook Poseidon, vanwege haar grote bezorgdheid om haar geliefde zoon dicht in zijn buurt, dat wil zeggen in dit deel van de Tyrrheense Zee verkeerde. Ook wordt verteld dat Poseidon het zeeoppervlak daar persoonlijk kalm heeft gemaakt, door samen met zijn metgezellen er overheen te scheren. Versregels 5.816-21:
Toen de god
zo de godin verblijd had met zijn woord,
betoomde hij zijn paardenspan met goud
en schuimend bit. - Hij laat de teugels los:
in blauwe wagen vliegt hij over 't vlak,
bedaart de woelge golven en verdrijft
de donderwolken van het dreigend zwerk.
Maar pas op! en laat je niet, zoals Aeneas op dat moment, je al te lang door de 'vleug van luchtige blijmoedigheid' (5.827-28) van dat moment meeslepen. Poseidon wordt namelijk vergezeld door (5.822-26):
een monsterlijk gebroed,
van Glaucus en van Phorcus d'oude troep,
met Tritons en Palaemon, Ino's zoon,
links Thetis, Melite en Panope,
Nisaeë, Spio, (Thalia) en Cymodoce.
Maar gelet op de woorden die Palinurus in de vorige paragraaf over de gevaren van de kalme zee tegen Phorbas - uitgerekend Phorbas(!), ik kom daar later nog op terug - heeft gezegd, is deze waarschuwing min of meer overbodig.
Het monsterlijk gebroed van vers 822 f. is in feite, dat wil zeggen in letterlijke vertaling een gezelschap 'ontzaglijke/ontzettende/woeste/onmenselijke zeemonsters'. Maar ook het gevolg van Poseidon alleen maar een 'gezelschap' noemen, hetgeen in de vertaling die ik zonet gebruikte ('hem vergezelt') gebeurt, is te slap uitgedrukt. Het zijn eigenlijk de betekenissen 'gevolg’ ‘hofhouding’ en ‘staf’ die aan het gezelschap worden meegegeven. Dit betekent dat het gevolg van Poseidon niet een stoet van meelopers, profiteurs en leeglopers is, maar dat de volgelingen als directe medewerkers en uitvoerders van Poseidonr beschouwd kunnen worden. (De prozavertaling die ik bezit schiet op dit punt ook te kort, omdat die de groep rond Poseidon alleen maar beschrijft als: 'Een gevolg van verscheidene gestalten' die de wagen van Poseidon 'vergezelde'.) Daarnaast is het, als ik mijn woordenboek mag geloven, ook nog zo dat het Latijnse woord dat in de prozavertaling met 'verscheidene' is vertaald, ook 'bont/veelsoortig' en zelfs 'geslepen/wuft' kan betekenen. Er zijn dus genoeg redenen om de samenstelling van de groep rond Poseidon nader te bekijken.
Glaukos: visser op Euboea die, onweerstaanbaar door het water aangetrokken, in zee sprong en onder de zeegoden opgenomen werd. Vader van Deïphobe, de Sibylle van Cumae en één van de minnaars van Skylla.
Phorkys: net als Nereus een zoon van de oerzee Pontos en daarom ook 'oude man van de zee' genoemd. Vader van een leger zeedemonen: Gorgonen, Graiai, Echidna, Ladon en volgens sommigen ook de Hesperiden. Hij wordt regelmatig als minnaar van Hekate-Krataiis opgevoerd, bij wie hij - of Phorbas - Skylla (Graves, 170.t) verwekt zou hebben.
Triton: zeegod, zoon van Poseidon. Vanaf de hellenistische tijd dacht men zich de zee bevolkt met een groot aantal Tritons. Zeewezens met een dubbele hoedanigheid: Tritons kunnen zowel zeegoden van lagere rang zijn als zeemonsters.
Palaemon: zeegod, ook bekend onder de namen Melikertes en Portunus. Zeegod met eveneens een dubbele hoedanigheid. Als Palaemon beschermer van zeelieden, als Melikertes, volgens Graves, op sommige plaatsen vereerd met mensenoffers in de vorm van kinderoffers.
Thetis, Melite, Panope, Nisaeë en Cymodoce zijn Nereïden, dwz. dochters van Nereus, de oude man van de zee. Maar pas wel op, ook met deze over het algemeen vriendelijke zeenimfen! Zij zijn wel neven en nichten van de Harpijen, de Sirenen en Skylla, net als de griezelige groep nakomelingen van Phorkys.
Thaleia lijkt een opvallend buitenbeentje. Zij is namelijk één van de drie Gratiën (Charites) of één van de Muzen, en dan nog wel van het blijspel. Maar zoals je wel vaker bij bevallige wezens ziet die 'vreugde, schoonheid en scheppingskracht' brengen, moet je ook bij hun op je tellen blijven passen. De Chariten werden niet alleen aan Artemis en Apollo geassocieerd, maar ook aan Aphrodite, Eros, Dionysos en Hermes, en nu en dan 'gelijkgesteld aan de drielijvige Hekate.' (Vgl. Moormann & Uitterhoeve p.68.)
Een fraaie reeks van associaties, personificaties en identificaties, die zich opvallend voegt in de thema's die tot nu toe zijn behandeld. Omdat de opsomming als zodanig al veelzeggend genoeg is, wil ik het voor wat het godsoordeel van Poseidon betreft, en de mogelijke betekenis van zijn gevolg daarbij, voorlopig hierbij laten. Er is echter een naam, die van Phorbas, waarbij ik nog even stil wil blijven staan, omdat we die eerder, en op een cruciaal moment nog wel, zijn tegengekomen.
Het is opmerkelijk dat Phorbas, die in dit rijtje als mogelijke verwekker van Skylla bij Hekate-Krataiis staat, met het gevolg van Poseidon in verband wordt gebracht, omdat we hem eerder als gezelschapsheer van Apollo zijn tegengekomen. Je kunt je nu afvragen wat zijn domein was: land? zee? of beide? Eerst is hij in de rol van ondefinieerbare en misschien hersenschimmige verleider van Palinurus in mijn droom verschenen. Toen als minnaar en rivaal van Apollo, die het op Palinurus had gemunt. Nu blijkt er nog een relatie te bestaan: die met het land- en zeemonster Skylla.
De vraag is nu: In welke hoedanigheid heeft Phorbas in de maanschemerige nacht, voorafgaand aan de landing bij Cumae, geprobeerd Palinurus te verleiden of op andere gedachten te brengen? Eerst leek het erop dat het op eigen houtje, of als afgezant en rivaal van Apollo was. Nu dat hij dit ook vanuit een andere hoedanigheid heeft gedaan: als rivaal van zijn ex minnares Hekate, of als vader van zijn dochter bij Hekate, Skylla.
Is Palinurus soms onverhoeds in het kielzog van Poseidon en zijn gevolg geraakt en toen voor de tweede keer, maar nu wel definitief, kopje-onder gegaan? Omdat hij, toen de stoet aan kwam zetten, voorhij het zelf goed en wel wist al overvaren was, waarbij hij niet door de god is versmoord maar, zoals hij later tegen Aeneas zei, door de woedende zee zelf?
Of heeft een of meerdere van de leden van de troep hem te pakken gehad en hem naar zijn of haar hol mee weten te sleuren?
Of was het zo dat hij, toen hij versmoord dreigde te worden, zich ook uit deze situatie heeft weten te reddenomdat hij een bekwame zeeman was - en hij op een andere manier dan die tot nu toe zijn genoemd aan zijn einde is gekomen?
SKYLLA (HEKATE-KRATAIIS)
Nu dan de derde optie, die ervan uitgaat dat Palinurus na verloop van drie dagen ter hoogte van de zuidelijke punt van Italië tegenover Sicilië omgekomen is. We hebben het er over gehad dat zich daar het beruchte duo Skylla en Charybdis bevond, bij wie je ver uit de buurt moest blijven. Van de redenen waarom hebben we al een voorproef gehad, maar er is nog meer dat opgemerkt moet worden, nu ik Palinurus toch wel heel dicht bij dit tweetal in de buurt zie komen. Ik begin met Skylla omdat ik vermoed dat hij uiteindelijk bij deze monsterlijke verleidelijkheid terecht gekomen is, en dat ik dan, als dat zo is, aan Charybdis verder geen aandacht meer hoef te besteden.
Skylla is, zoals we eerder hebben gezien, een afschuwelijk vrouwelijk monster. Alles is afstotend aan haar - behalve haar prachtige borsten en haar buik zoals die tot aan de schaamstreek loopt (3.426-27). (Het zal we toeval zijn dat het Latijnse voorzetsel 'tot aan' in het woordenboek dat ik gebruik precies hetzelfde wordt geschreven als het Latijnse zelfstandig naamwoord woord voor 'valstrik'; maar toch.) Tot daar ziet ze er, afhankelijk van degene die haar bewondert, uit als een meisje, een maagd of een jonge vrouw.
Misschien dat deze aantrekkelijke lichaamsdelen een restant waren van de schoonheid die Skylla eens was geweest: de mooie dochter van Hekate-Krataiis bij hetzij Phorkys of bij Phorbas. Uit jaloezie over Glaukos' liefde voor haar (of door Amphitrite vanwege Poseidons liefde voor Skylla) was zij door Kirke in het monster veranderd, dat ze in de dagen van Palinurus was. Later is zij in een rots veranderd (Ovidius Metamorfosen 13.900) - de vorm, en op dezelfde plaats ook, waarin we haar nog heden ten dagen kennen. Bij Hesiodos heeft ze een andere vader, maar daar kom ik later op terug.
Het was Skylla’s gewoonte om, wanneer ze daar de kans toe kreeg, zeelieden te grijpen, hun botten te kraken en dan langzaam te verzwelgen (Graves p.170.t). Haar naam betekent niet voor niets 'zij die verscheurt'.
Ze had de stem van een pasgeboren hond. Het geluid dat ze maakte leek dan ook op het zacht jammeren van pasgeboren honden, dat volgens Graves (170.9) hetzelfde klonk als het zachte gejank van Artemis' witte doodshonden met rode oren als ze op jacht waren.
Het zal wel geen toeval zijn dat Skylla met haar zes hondekoppen en twaalf poten eigenlijk een verdubbeling van haar eigen, drievoudige, moeder is. Net zomin als dat haar buik, die van buiten weliswaar prachtig is, eigenlijk die van een wolvin is, en dat haar poten de vorm van dolfijnenstaarten hebben. Omdat ik me die buik (een prachtige vrouwelijke wolvinnenbuik?) niet goed kon voorstellen, heb ik het Latijnse woord dat gebruikt wordt opgezocht. Welnu: 'utero' betekent niet alleen 'buik' en 'onderlijf', maar ook 'moederschoot' en 'baarmoeder', en tevens 'ongeboren kind'. Alle reden om ook 'cauda' (staart)
nog even op te zoeken: dit woord betekent niet alleen 'staart', maar ook 'mannelijk geslachtsdeel'.
Ik heb er al meermalen op gewezen dat Hekate als Hekate-Krataiis vele liefdesaffaires met zeegoden heeft gehad, zowel hogere als lagere. Als meesteres van de onderwereld werd Hekate vaak als een vrouwelijke weerwolf afgeschilderd en als zij met haar fakkels en met een zwerm geesten om haar heen rondging klonk er voortdurend het gejank van honden. Dit konden haar zwarte spookhonden zijn of honden die aan haar geofferd werden.
Deze band van Hekate met de onderwereld zien we - en dat is voor mij zo niet doorslaggevend dan wel heel interessant - ook bij Skylla. Als Aeneas, of dat nu in werkelijkheid of in een droom gebeurt, de ingang van de onderwereld passeert (6.286), bevinden zich onder de monsters die hij daar aantreft (vgl. Williams n.3.424f) ook Scyllae biformes.
*
(3) Is het nog langer nodig om mijn droomassociaties in vragende vorm op te schrijven, nu blijkt dat er rond Skylla sprake is van een opvallende verbondenheid tussen Aeneas en Palinurus? Omdat het moment waarop Aeneas volgens de mythologische tijdrekening in droom of in werkelijkheid aanstonds de skylla's bij de ingang van de onderwereld passeert, hetzelfde moment is waarop volgens de reële tijdrekening voorbij Skylla moet zien te komen? Een verbondenheid tussen Aeneas en Palinurus met een Skylla op de drempel van de onderwereld dus: Aeneas in letterlijke zin vanwege de afdaling die hij begint, Palinurus in figuurlijke zin, want, zullen we zien, met de dood voor ogen.
Het zal duidelijk zijn: deze ontwikkeling in mijn droom wijst er onontkoombaar op dat een niet te vermijden ontmoeting met Skylla Palinurus’ lot bezegeld heeft en dat de stuurman door het monster is verzwolgen. Onduidelijk is nog wel hoe zij dit heeft kunnen doen. Palinurus was vanuit zijn beroepservaring altijd op zijn hoede en, zeg maar, op het ergste voorbereid, terwijl Skylla niet de macht bezat om de spelonk, waaraan zij gebonden was, te verlaten.
|