HEKALENE, derde fabel
Een leven waarin de goden niet zijn uitgenodigd
is niet de moeite waard te worden geleefd. Het zal
rustiger verlopen maar zonder geschiedenis. En
vermoedelijk wordt die riskante uitnodiging ons
telkens weer opgedrongen door goden die zich
vervelen met mensen die geen geschiedenis hebben.
Roberto Calasso
PALINURUS EN HESIODOS
In de twee voorgaande fabels is gebruik gemaakt van de nauwe parallellen die Cyril Connolly zag tussen de dood van Palinurus en die van Misenus. Dat Aeneas twee belangrijke bemanningsleden verliest, was voor hem een teken dat een oude beschermer genoeg had van Aeneas en diens missie. Palinurus stond dus niet alleen in zijn afkeer ten opzichte van Aeneas.
Connolly wijst ook op andere overeenkomsten. Die met Phrontis, de stuurman van Menelaos, die op geheimzinnige wijze stierf toen hij tegenover Sounion aan het roer zat (de kaap waar later een Poseidontempel zou verrijzen). En die met Elpenor, één van de metgezellen van Odysseus, die onderweg slaapdronken van een klif viel en wiens schim Odysseus ontmoette tijdens zijn bezoek aan de onderwereld. Volgens Connolly maakt Vergilius gebruik van drie parallellen: ' (1) Palinurus-Phrontis, de stuurman die in zee valt; (2) Palinurus-Elpenor, het onbegraven lijk dat de held aansmeekt in de hel; (3) en Palinurus-Misenus, die zijn naam geeft aan een kaap
Eerder, in de synopsis van Hekalene, heb ik een eigen, vierde parallel aangeroerd: die van Palinurus-Hesiodos, het lichaam dat drie dagen na vermoord en in zee te zijn geworpen aan land wordt gebracht. Hiermee ver- plaatst een deel van het verhaal zich van Italië naar Griekenland, naar gebieden die naar mijn gevoel nauw met Hesiodos, hagiograaf van Hekate, zijn verbonden.
AANVALLIGE MUZEN (HESIODOS)
Gij goden die het dodenrijk beheerst, gij stille schimmen, Baaierd, Vuurrivier, onmeetlijk oord van nachtlijk zwijgen,
laat mij openbaren wat ik horen mocht, wat onder d’aard in ‘t diepste duister schuilt (6.264/67). Het is opvallend dat Vergilius bij het begin van de afdaling naar de onderwereld niet de Muzen aanroept, maar duistere oergoden van de onderwereld (Williams 6.264/67). En dat dit uitgerekend goden zijn waarmee Hesiodos in zijn Theogonie twee stambomen van de goden laat beginnen. >> lees
|