HOOG DOOR DE GROT
DOOR ELKAAR LOPENDE TIJDSORDEN
Net zoals er in het scènebeeld qua plaats een driedeling binnen de locatietaferelen bestaat, is er qua tijd sprake van een drietal tijdsorden, die door- en langs elkaar heen lopen. Ik noem die (1) ‘reële’ tijd, (2) ‘subjectieve’ tijd en (3) ‘mythologische’ tijd. Met ‘subjectieve’ tijd bedoel ik de reflecterende tijdsbeleving van bijvoorbeeld de herinnering (flash backs), het blikken in de toekomst (geluksfantasieën, angstvisioenen en dergelijke) en psychische projecties en dwanggedachten.
Deze tijdsorden staan in verband met eerdergenoemde driedelingen in handeling en plaats:
- ‘reële’ tijd en reëel handelen met locatietaferelen met een historische of narratieve geografische verwijzing,
- ‘subjectieve’ tijd en irreëel handelen met beeldende, plastische locatietaferelen, puur om het beeld zelf en het visuele effect ervan met eveneens narratieve geografische verwijzingen,
- en ‘mythologische’ tijd met zinnebeeldige locatietaferelen en handelingen van mythologische personages, symbolisch of allegorisch met ook hier narratieve geografische verwijzingen.
De drie tijdsorden zijn gerelateerd aan de drie dooreenlopende lagen in het verhaal: het ‘werkelijke verhaal’, de ‘fabulerende doorwerking’ ervan en de wat ik genoemd heb: ‘achtergedachte’.
Daarnaast is er ook een relatie met de kosmologische driedeling: (1) bovennatuur met mythologische tijd, (2) natuur met reële en subjectieve tijd en (3) onderwereld met mythologische tijd en subjectieve, veelal fantasmagorische tijdsbeleving.
Verder is er nog het ‘wachtschema’, dat aandacht verdient en in het verhaal en de fabel een belangrijke rol speelt. Dit (algemeen gebruikte) wachtschema bestaat uit: eerste wacht (20.00-0.00 uur), hondewacht (0.00-4.00 uur), dagwacht (4.00-8.00 uur), voormiddagwacht (8.00-12.00 uur), achtermiddagwacht (12.00-16.00 uur) en platvoetwacht (16.00-20.00 uur) en wordt in de totale compositie van de fantasie gebruikt om de verstrengeling van de tijdsorden met de verdeling van de driedelingen binnen handeling en locatietaferelen te bepalen.
Samenvattend: tritsen tijd - handeling - tableau/plaats
‘reële’ tijd - ‘werkelijk’ verhaal - reële handeling - natuur - locatietaferelen met een historische of narratieve geografische verwijzingen;
‘subjectieve’ tijd - fabulerende doorwerking van het verhaal - belevingen, visioenen en fantasieën - natuur en onderwereld - beeldende locatietaferelen met een bepaald visueel effect en met eveneens narratieve geografische verwijzingen;
‘mythologische’ tijd - achtergedachte van het verhaal - handelingen en interventies van mythologische personages - bovennatuur - zinnebeeldige locatietaferelen met ook hier narratieve geografische verwijzingen.
|