priesteres met slangen - Iraklion, Kreta (Gr.)

 

grot van de Sibille, Cuma (It.)

 

 

 

> Hondewacht

> Hondewacht 1 - Hypnos

> Hondewacht 2 - Ourania

> Hondewacht 3 - Phoibe

* Hondewacht 4 - Tartarouchos

 

> Eerste wacht

> Dagwacht

> Voormiddagwacht

> menu

 

 

Hondewacht 4 - Tartarouchos

 

 

 

 

Dat Palinurus terwijl hij zat te dromen de dood nabij is geweest is langzamerhand een gegeven waaraan niet valt te ontkomen. Evenals aan het feit dat hij niet lang nadat hij ervandoor is gegaan zijn aftocht met de dood heeft moeten bekopen. In boek VI van de Aeneis vindt namelijk al vrij direct aan het begin van Aeneas' bezoek aan de onderwereld een ontmoeting tussen hem en de schim van Palinurus plaats, wat niets anders kan betekenen dan dat Palinurus er ook in overdrachte­lijke zin tussenuit is geknepen.
Toch is het nog maar de vraag of Palinurus zijn rol heeft uitgespeeld - los van of we bereidheid zijn voorvallen uit een hiernamaals of dodenrijk als concrete aanwijzingen voor gebeurtenissen in het ondermaanse in aanmerking te nemen. En wel omdat het verslag van de ontmoeting tussen Aeneas en Palinurus’ schim tal van ongerijmdhe­den bevat, zowel met betrekking tot de feitelijke toedracht rond zijn dood, althans zoals Palinurus die tijdens de ontmoeting vertelt, als tot de omstandighe­den waaronder de ontmoeting plaatsvindt. Op enkele tegenstrijdig­he­den is ook door Connolly en Williams gewezen, maar bij hen gaat het voornamelijk om details. Voor mij zijn er andere redenen om deze episode met de nodige korrels zout te nemen.
Ten eerste ligt het, uitgaande van het feit dat hij er na zijn val in zee opzettelijk van door is gegaan (en dat doen we) en vervolgens verongelukt is, om psychologische redenen voor de hand dat Palinurus de ware toedracht ten overstaan van zijn meester verzwijgt wanneer hij die in de onderwereld tegenkomt. Dat hij ervoor kiest om als oorzaak voor zijn dood een ongeluk en een roofmoord van de kant van een stel inboorlingen te geven, heeft twee voordelen: daarmee kan hij zowel de ware redenen voor zijn aftocht ten opzichte van Aeneas verhullen, als voorkomen tegenover hem af te gaan. Palinurus is dood en nog wel als gevolg van een beslissing die hij zelf genomen heeft. Of dit nu vanuit ouranische roekeloosheid, melancholische bewustzijnsver­nauwing of romantische bevlogenheid is gebeurd, de fatale afloop zal hij als een moeilijk te verkroppen afgang ervaren hebben, zeker tegenover zijn verafschuwde meester, die nog altijd springlevend is. Het begint er mee dat hij zijn dromen en in slaap gebracht worden verzwijgt:

Geen god heeft mij in de zee versmoord. Ik viel, omdat ik het roer dat ik stevig vasthield om de koers te houden, per ongeluk met groot geweld heb afgerukt. (A. 6.349-351)

Het is mij overigens op grond van de verschillende vertalingen die ik bezit, niet helemaal duidelijk of hij in zijn verslag wil zeggen dat hij het roer zelf heeft afgerukt, of dat dat uit zichzelf is gebeurd. Ook zegt Palinurus in de ene vertaling door het vallende roer te zijn meegesleurd, terwijl hij in andere vertalingen zegt zelf het roer met zich meegesleurd te hebben.
Dan volgt een, naar mijn mening gehuicheld zelfverwijt - over de gevolgen van zijn ongeluk voor Aeneas en zijn bemanning. Palinurus wist dat de zee die bewuste nacht kalm was, terwijl hij zegt ongerust te zijn geweest, omdat hij vanwege het ruwe geweld van de zee van dat moment een schipbreuk voor de achterblijvers vreesde. (Ook Connolly en Williams spreken over het verschil tussen de kalme en onrustige zee op dit punt, maar alleen Connolly ziet daarin een bewijs om Palinurus' woorden in twijfel te trekken.)
Hij herneemt echter onmiddellijk zijn 'stoere zeemansgedrag' (termen van Connolly) als hij het vervolg op zijn val begint te vertellen:

Drie stormachtige nachten dreef de zuidenwind mij voort over de woedende golven van de onmetelijke zee. Op de vierde dag kon ik, toen een golf mij hoog optilde, juist Italië zien liggen. Ik ben daar toen langzaam naar toe gezwommen en ik zou gered zijn geweest, als wreed volk mij niet, op het moment dat ik met mijn zware natte kleren met gekromde vingers de scherpe rotsen omklemde, op hoop van buit met bijlen te lijf waren gegaan. (A. 6.355-361)

Maar waarom zou je, nu gebleken is dat de stuurman met liegen en huichelen begonnen is, wel enig geloof aan zijn relaas over de afloop hechten? (Het is opvallend dat ook Aeneas zich ongemakkelijk met de ontmoeting voelt. Vanwege zijn eerdere verwensing? Aan het begin van hun gesprek begint hij over een belofte te bazelen die Apollo omtrent een goede afloop van de verdwijning van Palinurus gedaan zou hebben! Zowel Connolly als Williams wijzen er beiden op dat van deze belofte nergens melding is gemaakt, maar trekken daaruit geen verdere conclusies. Wat vreemd is tegen de achtergrond van de eerder genoemde ironie die ook zij in Aeneas' woorden hebben bespeurd, toen hij merkte dat Palinurus was verdwenen.) En hoe zit het met de drie dagen aanhoudende zuidenwind, gezien de zuidelijke positie van de plaats waar Palinurus als drenkeling aan land gekomen is; een kwestie waarop later zeker nog teruggekomen moet worden.
Een tweede reden om wat in deze episode wordt verteld niet zo maar te slikken, is, dat het waarschijnlijk zo is dat de schim van Palinurus van het zesde boek slechts een droomfiguur van Aeneas is geweest. Ik ben daarop gekomen door een noot van Williams aan het einde van het zesde boek, bij de passage, waarin Aeneas en zijn begeleidster, de Sibylle van Cumae, de onderwereld via de Poort van de Slaap verlaten (A. 6.893f). Williams: The Gates of Sleep come from Homer: (...) one of horn for true dreams and one of ivory for false dreams (...).(...) Many views have been expressed on why Aeneas and the Sibyl leave by the gate of false dreams. (...) On one level it is fully adequate to say that as Aeneas and the Sibyl are not 'verae umbrae' they do not qualify for the horn gate; but there are other levels to be considered. Particulary we may note how this imagery concentrates the attention of the reader on dreams, so that in a sense we may regard the underworld as a dream or vision of Aeneas, personal to him (...).   (op.cit. p.516) Dit aannemende - en ik zie geen redenen om dat niet te doen - is het niet verwonderlijk dat het met Palinurus in Aeneas’ droom afloopt op een manier die erg nauw aansluit op de verwensing die wij eerder bij Aeneas meenden te bespeuren.
Ten derde is er het meer feitelijke dan interpreterende probleem rond het vermelde tijdstip van de dood van Palinurus en het tijdstip van de ontmoeting in de onderwereld. Er is daarbij sprake van een grof anachronisme, waarop merkwaardig genoeg in de commentaren die ik onder ogen heb gehad, nooit wordt gewezen.
Wanneer Aeneas Palinurus' schim ontmoet - nota bene een van zijn eerste ontmoetingen in de onderwereld - is dat, ruw geschat, anderhalf etmaal na diens verdwijning. Hoe kan Palinurus dan, zoals hij zegt, drie dagen op zee rondgedobberd hebben?
Aeneas en zijn horde komen de ochtend na Palinurus' aftocht aan op het vasteland. Terwijl een deel van de groep kwartier maakt, gaat Aeneas met een aantal metgezellen al direct op zoek naar de Sibille van Cumae, die hij eerst moet bezoeken. Deze ontmoeting vindt, naar het ernaar uitziet, aan het einde van de ochtend of rond het middaguur plaats en zal tot ergens in de middag van de eerste dag geduurd hebben. Op aanwijzing van de Sibille wordt vervolgens het dode lichaam van Misenus gevonden. Diens met uitgebreide ceremoniën omklede begrafenis vindt aan het einde van de middag of in de vroege avond plaats, gevolgd door de offervoorbereidingen ter ere van Trivia-Hekate. Het offer aan Hekate vindt 's nachts plaats, evenals de offers aan de godin van de duisternis, de godin van de nacht in haar hoedanigheid van moeder van de Eumeniden, en de godin van de aarde. Ook is er een offer voor Proserpina (Persephone), de godin van de onderwereld. Tegen de opkomst van de zon verschijnt er een godin - Hekate-Trivia, naar we mogen aannemen, maar daarover iets verderop meer - en begint Aeneas naar de onderwereld af te dalen.
De vraag is nu, hoe lang Aeneas' bezoek aan de onderwereld geduurd zal hebben; hoe moet je tijd berekenen als het om een verblijf in de onderwereld gaat? Is er dan nog sprake van 'tijd' die in onze tijdberekening uitgedrukt kan worden? Of is er alleen zoiets als tijdsbeleving, die evenmin concreet berekend kan worden? Hoe het ook zij, het lijkt mij onwaarschijnlijk dat, nadat Aeneas in de onderwereld is afgedaald, het nog anderhalve dag geduurd heeft voordat hij Palinurus' schim zou ontmoeten. Hetgeen de vraagtekens die ik eerder bij het verslag van de ontmoeting en de daarin gebezigde woorden heb gezet, alleen maar kan onderstrepen.
Er is, lijkt mij, vooralsnog maar een gevolgtrekking mogelijk: het anachronisme bevestigt de twee veronderstellingen die ik eerder heb gedaan. Of Palinurus heeft gelogen en is weliswaar na drie dagen maar onder andere omstandigheden dan die hij noemt om het leven gekomen, of Aeneas heeft de ontmoeting met zijn stuurman gedroomd tijdens zijn gedroomde bezoek aan de onderwereld.
Nu wordt eerst op de droomversie doorgegaan. Verderop (in Dagwacht 4) op de tijdskwestie rond de dood van Palinurus.

 

SIBYLLA, TRIVIA  (HEKATE-TRIVIA)

De passage waarin Aeneas de Sibylle van Cumae opzoekt is een passage die komt vóór de passages die zijn tocht door, c.q. zijn droom over de onderwereld beschrijven. De ontmoeting tussen Aeneas en de Sibille is dus een gebeurtenis die niet door Aeneas wordt gedroomd en die we dus voor waar aan mogen nemen. Dit geldt ook voor de vele verwijzingen naar de rol die Hekate daarbij speelt, maar dan vooral in haar hoedanigheid van Trivia, de drievoudige Hekate/Artemis van de driesprongen.
Zowel het meer dat toegang tot de onderwereld geeft, als de tempel en de grot die het domein van de Sibille zijn, zijn omgeven door een woud dat, afgaande op de verschillende vertalingen, aan Hekate of Diana (Artemis) is gewijd. Vergilius heeft het echter over 'Trivia' (A. 6.13). Dat is ook het geval in versregel 35, waarin de Sibille door Vergilius 'priesteres van Apollo en Trivia' wordt genoemd en de meeste vertalingen opnieuw niet letterlijk zijn, maar van 'Diana' of 'Hecate' spreken. In versregel 118 echter noemt Vergilius de godin waaraan het woud gewijd is 'Hecate'; de kuise Diana (Artemis) wordt in al deze passages niet genoemd.
De naam van de Sibille is Deïphobe. Zij is een dochter van Glaukos; zij wordt letterlijk zo genoemd. Deze Glaukos komt voor in het gevolg van de zeegod Poseidon, over wie ik het eerder, in de alinea's over de bovennatuur­lijke interventies van Eerste Wacht 4, heb gehad. Op Glaukos zal ik later, in Dagwacht 4, terugkomen.
Alvorens Aeneas de onderwereld binnen te leiden brengt de Sibille - ook dit heb ik al even genoemd - samen met Aeneas een nachtelijk offer aan Hekate. Daarbij roept de priesteres luid Hekate aan, zij 'die macht heeft in de Hemel en in de Onderwereld' (6.247). Omdat we er op dit moment van uitgaan dat Aeneas zijn tocht door de onderwereld droomt - en er zijn, zoals ik al eerder zei, geen redenen te bedenken waarom we daar niet vanuit mogen gaan: sterker nog, het is een visie die het best bij de beschreven omstandighe­den van dat moment en bij al datgene wat daarop volgt past - dan stel ik mij voor dat het moment waarop er een einde aan het offer aan Hekate kwam, ook het moment is geweest waarop Aeneas zijn droom is binnengegle­den. Hetzij door toedoen van de Sibille met haar Kirke-achtige trekken, hetzij door toedoen van Hekate-Trivia zelf.

Zie, bij het eerste licht van de opgaande zon loeide de grond onder de voeten, de bergen en bossen begonnen te schudden, de honden schenen in het duister te huilen bij het naderen van de godin. 'Ver, blijft ver, gij allen die niet zijt gewijd', zo riep de Sibylle, 'blijft ver van het heilige woud! Maar gij, ga uws weegs en trek het zwaard uit de schede; nu is moed van node, Aeneas, nu een dapper hart.' Met deze woorden stormde zij als een razende in de geopende grot. Hij volgde zijn gids op haar weg met stoutmoedige schreden. (A. 6.255-263)

In geen van de commentaren die ik onder ogen heb gehad wordt gewag gemaakt van de overeenkomst tussen de locatie van deze scène - een grot - en de grot waarin Aeneas en Dido tijdens een jachtpartij dekking moesten zoeken. Waarin zich, althans vanuit het Dido's ogen bezien, het wonder van haar huwelijk met Aeneas voltrok, een gebeuren dat uiteindelijk tot haar totale ondergang zou leiden. De analogie van de twee grotscènes is, dacht ik, opval­lend. (Trouwens, wat hebben Grieken en Romeinen toch met grotten?) Van Aeneas uit bezien is deze overeenkomst er echter wel een met een omgekeerde analogie. Eerst was het Dido die onderworpen was aan de bedwelmende grillen van drie godinnen - Venus, Juno en de oergodin van de vruchtbare aarde Moeder Aarde (6.90f en 166f) met de bliksemende hemel en jubelende nimfen als getuigen - en Aeneas, hoewel hij er toch nauw bij betrokken was, min of meer als toeschouwer. Nu is het Aeneas zelf die, terwijl de aarde beeft, onder het toeziende oog van de drievoudige Hekate 'onderworpen' wordt - meegevoerd in de zinsbedwel­men­de razernij van de Sibille Deïphobe, priesteres en plaatsvervangster van Trivia-Hekate en allerlei monsterlijk gebroed als getuige. Je kunt je afvragen wat haar priesteres op het moment dat Aeneas in zijn droomslaap wordt gebracht met de bloedeloze held is gaan uitspoken, of Zij ‘die macht in boven- en onderwereld heeft’ zelf. Voor mij is het alsof in mijn droom het lot van Aeneas en dat van Palinurus voor een ogenblik samenvallen.

 

PUNTA DI PALINURO  (TRIVIUM)

Omdat de droomversie van de ont­moeting tussen Aeneas en de schim van Palinurus in de onderwereld eigenlijk meer over Aeneas zelf dan over zijn stuurman gaat, kan deze episode niet zonder meer als bewijsmiddel voor het uiteindelij­ke lot van Palinurus in aanmerking komen. Dit houdt in dat dit ook voor het voorval aan het einde van de ontmoeting geldt, waarin de Sibille plotseling het woord tot de schim van Palinurus richt. (Of grijpt zij in Aeneas’ droom in en stuurt zij die droom in een veelzeggende richting?) Zij spreekt hem onmiddellijk toe nadat hij Aeneas heeft gesmeekt om zijn lijk, dat nog open en bloot op het strand bij Velia ligt, te begraven wanneer Aeneas daar terug (hoezo terug?) keert. Of hem nu al, als Aeneas' goddelijke moeder dat goed vindt, over de Styx heen mee te nemen. (De schimmen van overledenen konden volgens het antieke geloof de onderwereld niet eerder binnengaan en daar rust vinden, dan nadat hun stoffelijke resten of hun as fatsoenlijk begraven waren.) De smeekbede van de schim van Palinurus bevat op zijn beurt een aantal tegenstrijdige details die, al dan niet aan de hand van het commentaar van Connolly en Williams, verklaard en onderstreept zouden kunnen worden.
Ik ga daar nu echter niet nader op in, omdat ik zowel de vermanende als troostende strekking van de woorden van de priesteres van Hekate aan de schim van Palinurus op dit moment belangrijker vind. De Sibille:

'Palinurus, vanwaar dit onzalig verlangen? Wilt gij onbegraven (...) de oever bereiken? Hoop niet langer het noodlot der goden door uw gebeden te buigen. Maar onthoud mijn woorden, een troost in uw harde lot. Want wijd en zijd in de steden, door hemelse tekens gedreven, zal het aangrenzende volk uw gebeente met offers vereren; (...) en eeuwig zal die plek de naam Palinurus bewaren.' (A. 6.373-381)

Je kunt je in het verlengde van het voorgaande afvragen of zij deze woorden echt gesproken heeft, omdat ze aan de schim van Palinurus die door Aeneas gedroomd wordt zijn gericht en dan onderdeel zijn van de droom van Aeneas. Maar als zij deze woorden heeft gezegd, waren die dan een beetje pesterig voor Aeneas bestemd, of, indirect, voor Palinurus - schim of geen schim, nog dobberend op zijn vlot en dus op dat moment nog niet overleden? Deze vraagstelling klinkt op zijn beurt misschien raadselach­tig, maar is denk ik wel degelijk van belang, omdat de passage in al zijn raadselachtig­heid een wezenlijk aanknopingspunt voor versmelting van mijn voorgaande droommotieven biedt en treffende mogelijkheden om over het lot van Palinurus door te dromen.
Er zijn twee interpretaties mogelijk, afhankelijk van de functie die je de Sibille, priesteres van Hekate, in deze passage laat bekleden. De Sibille als droomfiguur in de droom die Aeneas droomt, waarbij haar woorden in het verlengde van Aeneas' wensdroom over Palinurus' lot en, weer in het verlengde daarvan, zijn mogelijk schuldgevoel daarover komen te liggen. Of de Sibylle als regisseuse van de droom die Aeneas droomt - aangestuurd naar we mogen aannemen door Hekate-Trivia als supra-regisseuse. De dromen en schuldgevoelens van Aeneas doen er voor mijn droom eigenlijk niet zo toe, vandaar dat ik liever op de plaatsvervan­gende bovennatuurlijke interventie in de regie van Sibylla-Hekate of Hekate-Trivia door wil dromen.
De kaap in de buurt van het voormalige Velia wordt nog heden ten dage Punta di Palinuro genoemd. Dit wijst erop dat de Sibylle haar belofte omtrent zijn vereeuwiging gestand heeft gedaan en ook dat Palinurus' stoffelijke resten op die plek terecht zijn gekomen. Betekent dit dan dat de schim van Palinurus of de beïnvloedende stem van de Sibille toch de waarheid sprak, toen hij het over zijn treurige einde bij Velia had? En dat hij over het tijdstip waarop dat gebeurd is gelogen heeft, wellicht omdat hij aan zijn beschamende dood nog enige allure wilde geven?
Voor een bevredigend antwoord op deze vragen is het, dunkt me, nog steeds te vroeg - juist nu het al licht begint te worden en mijn wacht er zo dadelijk op zal zitten.

 

> home - > eerste wacht - > hondewacht > 1 > 2 > 3 > 4 - > dagwacht - > voormiddagwacht - > menu