Dagwacht 3 - Phoibos
Over de slaapgod die Palinurus overviel wordt verteld dat hij er als Phorbas uitzag; in het voorgaande is daar al eens op gewezen. Volgens Connolly is Phorbas een representant van de Trojaan 'uit de oude school', die bij het beleg van Troje is gesneuveld (p.187). Het is mij niet precies duidelijk wat het belang van deze mededeling is; misschien moet je hem met de manier waarop Connolly later zijn zelfidentificatie met het Palinurus-thema uitwerkt in verband brengen. De naam Phorbas wordt in de lijst van eigennamen bij de vertalingen die ik heb niet altijd genoemd. Als dat wel gebeurt dan staat er bij zijn naam slechts ‘een Trojaan' vermeld. Ik heb er moeite mee dat een slaapgod zich op zo'n cruciaal moment als dit zich als een tamelijk onbeduidende Trojaan zou vermommen. Er moet meer achter de gedaante die op Phorbas lijkt steken. Reden om de verleiding door Phorbas en Palinurus' reactie daarop vanuit een iets andere invalshoek - niet die van de tekst van Vergilius alleen - opnieuw te bekijken.
PHORBANTI SIMILIS (HEKATOS)
De verzen waarin de slaapgod in de persoon van Phorbas aan Palinurus verschijnt en het woord tot hem richt (A. 5.841-46) klinken aldus:
Op de hoge achtersteven zette de god zich neer, op Phorbas gelijkend en hij sprak deze woorden: 'Palinurus, zoon van Iasus, de golven zelf stuwen uw vloot; gelijkmatige winden waaien; dit is het uur voor de slaap. Leg het hoofd neder en ontsteel uw vermoeide ogen aan de arbeid; zelf zal ik korte tijd in uw plaats uw taak vervullen.'
Palinurus weigert niet alleen op de uitnodiging in te gaan - hij kijkt de god nauwelijks aan. Zijn blik blijft op de sterren gericht, terwijl hij zijn helmstok nog steviger omklemt en de god duidelijk maakt dat hij de zee, ook als zij kalm is, niet vertrouwt omdat de verraderlijke winden hem al zo vaak bedrogen hebben. (id. 847-52.) Dat hij daarbij zegt dat hij Aeneas niet aan gevaar wil blootstellen is, lijkt me, geen huichelachtig excuus. Op dat moment wil hij nog eerst zijn verantwoordelijke taak als stuurman van het hoofdschip volbrengen..
Volgens Connolly was de relatie van Palinurus met de zee altijd 'nauwverbonden en harmonieus' (op.cit. p.193). Tegelijkertijd noemt hij de zee een 'eeuwenoud symbool van het onbewuste'. Ofschoon ik voor de hand liggende dieptepsychologische kanten van het Palinurus-verhaal zoveel mogelijk buiten beschouwing laat, noem ik deze symboolwaarde van de zee nu maar wel, omdat die, net als de symboolwaarden van de maanschemering, de Sirenenrots en de helmstok, ongemerkt en tegen beter weten in een niet onbelangrijke onderstroom in mijn droom is geworden.
Palinurus verzet zich dus tegen het goddelijk gevlei. Dat hij de god daarbij nauwelijks of met moeite aankijkt is niet zozeer vanwege de macht van de god of de slaap die over hem overvalt, maar omdat hij ingespannen probeert koers te houden (vgl. Williams p.455). Onderwijl is hij, zoals gezegd, strak naar de sterren blijven kijken. Goedbeschouwd heeft het spreken van de god meer het karakter van een erotische verleidingspoging dan vleierij. Zeker tegen de achtergrond van het 'hesperische' gehalte van de 'vochtige nacht' van dat moment - 'a Night that harbours golden fruit' (Kerényi p.54, over de Nacht als moeder van de Hesperiden). De verleiding - meestal zelfverleiding - van Palinurus gebeurde in al het voorgaande steeds in de gedaante van een vrouwelijke figuur, of dat nu in menselijke vorm was, of in hybride of aniconische vorm. Nu echter is het een mannelijke figuur die probeert Palinurus te verleiden. Zelfverleiding komt in dit geval niet in aanmerking, omdat Palinurus nauwelijks aandacht aan de verleidingspoging schenkt en zich niet uit zijn eigen droomwereld wil laten lokken.
Wie was deze man die op Phorbas lijkt? Is hij de persoon geweest die, na afgewezen te zijn geweest, Palinurus zo grof zal aanpakken? Volgens Graves betekent de naam Phorbas 'vrees aanjagend'. Bij zowel Graves als Tripp is hij een koning uit Argolis of Thessalië. Bij Tripp is te vinden dat volgens verschillende tradities Phorbas zich als slangenvanger verdienstelijk heeft gemaakt, daarmee een heldenstatus verkreeg en vereerd werd als het slangensterrenbeeld Ophigius. Bij Verbruggen is Phorbas een koning uit Thessalië; als zoon van Triops (deze naam betekent volgens Graves: 'met drie gezichten') is hij een kleinzoon van Helios of Poseidon. In de Eerste Homerische Hymne aan Apollo is hij een liefdesrivaal van Apollo, op andere plaatsen Apollo's lieveling.
Via deze weg duikt - naast die van Poseidon - de naam van Apollo op, zij het nu niet alleen in verband met de Sibille van Cumae, zijn priesteres, maar ook met de eerste woorden waarmee Aeneas zich in de onderwereld tot de schim van Palinurus richt, en hij het - wat we eerder hebben aangestipt - ineens over een belofte van Apollo gaat hebben.
Nog even daarheen terug, versregels 6.8-13 en 341-46:
Aeneas echter richt zich naar de burcht
waar hoog Apollo troont, en 't eenzaam hol
waar huiveringwekkend de Sibylla toeft,
wier geest de god van Delos met zijn kracht
bezielt en haar de toekomst zo onthult
Zij naadren reeds des tempels gulden pracht
en 't woud dat aan Diana heilig was.
(...)
'Welk god heeft, Palinurus, u aan ons
ontrukt en midden in de zee versmoord?
Apollo, die altijd de waarheid sprak,
heeft éénmaal dus mij door zijn woord misleid,
toen hij voorspelde dat gij ongedeerd
uit zee Itaaljes kust bereiken zoudt.
Vervult hij zo, wat zijn belofte was?'
(Dat 'Diana' in de laatste regel van het eerste fragment letterlijk vertaald 'Trivia' moet zijn, is al een keer eerder besproken.)
Ik heb het er al over gehad dat in de hele Aeneis geen spoor van een belofte van Apollo aan Aeneas over het lot van Palinurus is terug te vinden. Ik heb deze ongerijmdheid toen vooral als een aanwijzing gezien voor de huichelachtige en ongemakkelijke houding van Aeneas tegenover de schim van Palinurus. Nu besef ik echter dat deze ongerijmdheid niet alleen een verbale schijnbeweging van Aeneas is, maar mogelijk ook van de schrijver van de Aeneis zelf. Het heeft er namelijk alle schijn van dat we in een vorm van zelfcensuur zijn beland, over iets waarvan de schrijver van de Aeneis mogelijk op de hoogte was en wat hij hiermee denkt te kunnen omzeilen.
Had Apollo soms zijn zinnen op de ongetwijfeld mooie Palinurus gezet en daarbij Phorbas als bode op hem afgezonden? Of was Phorbas, die als Apollo’s liefdesmaat en rivaal niet minder phoiboleptisch was, op eigen houtje naar een eigen avontuurtje op zoek, misschien wel tijdens het uitvoeren van de opdracht die hij van Apollogekregen? (*14) Het is algemeen bekend dat de meeste goden erotomanen zijn en dat, als zij het niet alleen af kunnen, listige samenwerkingsverbanden of gedaanteverwisselingen gebruiken om hun hartstochten te kunnen botvieren. Ook Apollo is daar een sprekend voorbeeld van, maar met hem moet je erg oppassen. Volgens Graves, p.706, betekent zijn naam 'vernietiger', naast (let op het hesperische verband) ‘appelman'. Kerényi over de liefdesavonturen van Apollo:
There were many love-stories concerning Apollon, the greater number and the most famous of which ended tragically - whether the object of the god's love was a boy or a girl. (...) The tales represent Apollon's love, for a person of either sex, as having been very dangerous (op.cit. p.139).
Maar ook: Whoever wishes to tell of the maidens whom Apollon loved must, in most cases, tell also of a rival, who was often more fortunate than the god (op.cit. p.140).
Wat dat laatste betreft, het lijkt mij sterk - en er zijn ook genoeg bewijzen van het tegendeel (de geschiedenis met Hyakinthos bijvoorbeeld) - dat deze van Apollo uit bezien beschamende rivaliteit zich alleen maar in vrouwgerichte avonturen voorgedaan zou hebben.
Ligt hierin misschien de sleutel voor deze geheimzinnigheid, dat Vergilius het fiasco daar in Cumae van de hooggetroonde god en de manier waarop dat is gegaan verborgen heeft willen houden? Of dat de schim van Palinurus, al was het tegen wil en dank, zijn vernietiger tegenover zijn aanvoerder met een fantasieverhaal in bescherming nam, omdat het onthullen van de ware toedracht een belediging van de god zou zijn, wiens hulp hij - gezien zijn smeekbede aan Aeneas en aan Apollo’s priesteres - nog nodig dacht te hebben? Of was het zo dat meerdere goden de stuurman, die toch geslachtofferd zou worden, voor zichzelf hebben opgeëist en dat het daarbij, het einddoel voorbij de rots van de Sirenen bijna in zicht, uit de hand is gelopen?
|