Amsterdam 1965, Wereldbibliotheek N.V.

 

 

Aeneis Boek 2 - De ondergang van Troje

> 1. Het begin van de strijd

> 2. De strijd

* 3. De vlucht

 

> Aeneis - overige boeken

 

> submenu analecta

> home

 

 


ANALECTA 1 - TWEEDE BOEK / DE ONDERGANG VAN TROJE

 

 

03. DE VLUCHT

 

Aineias vlucht met vader en zoon en de penaten. Zijn vrouw Kreousa moet hem volgen. Aineias maant allen die bij hem in dienst zijn eveneens te vluchten. Hij noemt daarbij de plek waar iedereen naartoe moet om zich te verzamelen.

Terwijl hij sprak knetterd' al luider 't vuur 705
en naderde de gloed der vlammen ras:
"Kom, beste vader, klim mij op de schouders!"
zegd' ik - "Uw last wordt nimmer mij te zwaar.
Hoe 't lot ook valt, samen trotseren wij
't gevaar en samen hopen wij op heil.
Iulus houd ik aan zijn handje vast, 710
Creüsa zal ons volgen op de voet.
En gij, mijn knechten, luistert wat ik zeg!
Buiten de stadspoort ligt een heiligdom
van Ceres, thans verlaten; een cypres
beschaduwt het, door vroomheid lang gespaard. 715
Dat zal van her en der ons doelpunt zijn.
Neem, vader, de symbolen in uw hand!
Want ik, met bloed bezoedeld, mag ze niet
beroeren, eer mij stromend water wast."
720
Mèt werp ik om mijn schouders en mijn hals
een rosse leeuwehuid en laad daarop
de dierbre last. Mijn kleine zoontje grijpt
mijn rechterhand en dribbelt met mij mee.
(v 705-724)



Tijdens de vlucht raakt Aineias zijn vrouw Kreousa kwijt.

Creüsa volgd' ons door de donkre nacht. 725
En schoon tevoren mij geen pijlschot, geen
vijandelijk gelid ooit had verschrikt,
beving bij elke luchtverheveling,
bij elk geluid een bange vrees mijn hart
voor, wie ik droeg, en voor mijn metgezel.
Reeds had ik haast de poort en 't doel bereikt, 730
toen 'k eensklaps meende voetstappen te horen
en van mijn vader deze roep mij trof:
"Vlucht, vlucht! Zij naadren. 'k Zie hun schilden en
hun bronzen pantsers blinken in de gloed."-
Een godheid heeft - 't was goed bedoeld misschien - 735
mijn geest verbijsterd; want terwijl, verdwaald,
ik voortsneld' over onbekend terrein,
werd door het noodlot mij mijn vrouw ontrukt.
Bleef z' achter, viel zij, miste zij de weg?
Ik weet het niet; ik zag haar niet en zocht 740
vergeefs haar, toen wij Ceres' heiligdom
bereikten. Daar was iedereeen present
behalve zij, de moeder van mijn zoon.
Ontzind gaf 'k mensen schuld, gaf 'k goden schuld: 745
niets anders ging mij nader aan het hart.
(v 725-746)

 

Aineias verlaat de verzamelplaats en gaat op zoek naar Kreousa maar ontmoet haar als schim.

Mijn zoon, mijn vader, Trojes heiligheid
liet 'k goed geborgen achter, goed beschermd,
en ging terug, in blinkend wapentuig.
Opnieuw wild' ik het hachlijk avontuur 750
bestaan, de stad doorzoeken en mijn hoofd
blootstellen aan het dreigend doodsgevaar.
Zo zocht ik weer de stadsmuur en de poort
waardoor ik juist naar buiten was gegaan,
en werd het spoor niet bijster in de nacht
waarin de stilte zelfs mij huivren deed. 755
Ik ging weer naar mijn huis, of zij soms daar
teruggekeerd was"'t bleek van Grieken vol;
en langs de geveltop steeg vratig vuur,
gedreven door de wind, ten hemel op.
Vandaar ging 't verder naar paleis en burcht. 760
In gaanderijen bij het heiligdom
van Juno stond als wachter voor de buit
Ulixes grimmig, Phoenix oud en grijs.
Daar werd van elke kant Trojaanse schat,
tempelgereedschap, vaatwerk zwaar van goud 765
en pronkgewaad verzameld. Eromheen
zag 'k vrouw' en kindren in een lange rij.
Ik waagde zelfs mijn nachtelijke weg
door schreeuwen te verraden. Ach, vergeefs
riep ik Creüsa telkens, telkens weer. 770
Toen 'k radeloos door alle straten zocht,
verscheen Creüsa's schijngestalte mij,
bedroefd wel, maar verheerlijkt en verhoogd.
Ontsteltenis verstikte mij de stem;
maar zij sprak met vertroostend woord mij toe: 775
"Geef niet, onreedlijk, toe aan uw verdriet,
mijn lieve man! Erken hier Gods bestel!
Uw ballingschap te delen was mij niet
beschikt of door des hemels wil vergund. -
Gij moet ver varen over wijde zee. 780
Dan komt g' in 't Westeroord waar vruchtbre grond
bespoeld wordt door de kalme Tiber-stroom.
Daar wacht u heerschappij en een prinses
als gemalin. - Beween Creüsa niet!
Geen Myrmidonen- of Dolopersstad 785
zal ik aanschouwen, geen Griekinnen dienen,
Trojaanse schoondochter van Venus zelf:
de grote Godenmoeder houdt mij hier.
Vaarwel en heb ons beider zoontje lief!"

Toen liet zij mij vol onverwoorde klacht 790
alleen, vervluchtigd in der luchten ijl.
Driemaal wilden mijn armen haar omhelzen,
driemaal ontglipte haar gestalte mij,
een vage droom of nevelbeeld gelijk.
(v 747-794)


Aineias keert terug naar de verzamelplaats waar onverwacht een grote groep vluchtelingen zich verzameld heeft. Zij verlaten de verzamelplaats op weg naar een plek om een vloot te bouwen.

Bij 't ochtendkrieken vond 'k mijn makkers weer 795
en met hen nieuw gezelschap saamgestroomd,
mannen en vrouwen, jeugdig volk, bereid
tot ballingschap, een jammerlijke troep.
Van alle kanten waren zij gekomen
om mij te volgen, waar ik leiden zou. 800
En reeds verscheen omhoog de morgenster,
de dageraad verkondigend, terwijl
de Grieken heel de stad hielden bezet.
Geen hulp meer hopend, droeg ik op mijn rug
mijn oude vader Ida's hoogland in.
(v 795-804)

 

> terug / omhoog naar begin pagina

> Aeneis boek 2 - > 01 - > 02 - * 03

> home - > analecta - > overige boeken