Amsterdam 1965, Wereldbibliotheek N.V.

 

 

Aeneis Boek 4 - Aan het hof van Dido

> 1. Dido’s ontluikende liefde voor Aineias

> 2. Gearrangeerd huwelijk Dido en Aineias

> 3. Opdracht aan Aineias om te vertrekken

* 4. Dido’s verzet tegen Aineias’ vertrek

> 5. Dido’s wanhoop

> 6. Aineias' vertrek en Dido’s razernij

> 7. Dido's wanhoopsdaad en dood

 

> Aeneis - overige boeken

 

> submenu analecta

> home

 

 


ANALECTA 1 - VIERDE BOEK / AAN HET HOF VAN DIDO

 

 

 

04. DIDO'S VERZET TEGEN AINEIAS' VERTREK

 

De confrontatie tussen Dido en Aineias.

Als haar bange vermoeden door Pheme bevestigd wordt, gaat Dido radeloos als een Mainade te keer:

In radeloosheid raast zij door de stad 300
gelijk 'n Maenade, door mysteriedienst
in geestvervoering bij het nachtlijk feest
waartoe op de Cithaeron Bacchus roept.
Tenslotte sprak zijzelf Aeneas aan:
"Dacht, valsaard, gij, uw schanddaad onontdekt, 305
in stilt' er, uit mijn land, vandoor te gaan?
Weerhoudt u onze liefde niet, mijn trouw,
het naadrend einde van mijn wrede dood?
Waagt g' uit te zeilen in de winter zelfs
en stormen te trotseren ver op zee? 310
Als niet een vreemd en onbekend terrein
maar 't oud en steeds beminde vaderland,
als Troje 't wit was van uw roekloosheid ...!
Ontvlucht gij mij? - Ik smeek u bij mijn tranen,
uw eigen rechterhand - meer heb ik niet -, 315
bij 't echtverbond waartoe besloten was,
bij al wat ik u weldeed of van mij
u immer lieflijk was: heb medelij
met mijn ellend' en blijf niet onvermurwd!
Om u ben ik gehaat bij Berber-sjeiks 320
en eigen volk. Om u heb ik mijn eer
zelfs prijsgegeven, die mijn glorie was.
Tot welk een ondergang verstoot gij mij,
mijn gastvriend die mij eens een echtvriend waart!
Moet ik maar wachten tot Pygmalion,
mijn broeder, deze stad verwoesten komt 325
of mij Iarbas buitmaakt als slavin?
Als mij een kind van u geboren was,
als hier een zoontj', uw evenbeeld wellicht,
kon spelen, waar mijn man mij achterliet,
dan zou ik niet zo troostloos eenzaam zijn."
330
(v 300-330)

Aineais probeert Dido op een zakelijke manier (koud en formeel, wat hem bevolen was) uit te leggen waarom zijn liefde voor de goddelijke opdracht moet wijken.

 (...) Eindlijk sprak hij: "Koningin,
alwat gij voor mij deedt, blijft mij bewust;
en altijd zal Elissa ik herdenken, 335
zolang de geest nog helder in mij leeft.
Een enkel woord tot verontschuldiging:
aan heimlijk vluchten heb ik niet gedacht
en huwlijksplannen nimmer voorgewend.
Indien ikzelf mijn wegen leiden kon 340
en 't lot bestieren naar mijn eigen wens,
zou 'k mijn Trojaanse, vaderlandse grond
bewonen en een nieuwe koningsburcht
daar bouwen voor mijn overwonnen volk.
Maar nu beveelt 't orakel mij als doel 345
het roemrijk land Italia t' aanvaarden:
dat is mijn liefde, dat mijn vaderhuis.
Als hier in Africa uw Tyrisch volk
zich nestlen mag, moet dan 't Ausonisch land
mijn Teucrers niet gegund als vreemd gebied? - 350
Wanneer de nacht het aardrijk overhuift
en sterren fonklen aan de hemelboog
maant in de droom mij vaders troebel beeld
en altijd overdag mijn lieve zoon
wie ik 't hem toegezegde rijk onthoud. 355
Nu - 'k zweer 't bij beider hoofd - heeft Jupiter
zijn tolk de lucht door op mij afgestuurd:
ik zag de god door helder licht omstraald
naar binnen komen, hoorde zelf zijn woord ...
Kwel u en mij niet langer met uw klacht! 360
Mijn doel is mij gesteld door hoger macht."

(v 333-361)

 

Dido heeft geen begrip voor de argumenten  waarmee Aineias zijn vertrek rechtvaardigt en bidt om wraak.

Met afkeer bleef haar blik op hem gericht
en mat hem op en neer van links naar rechts;
maar eindlijk brak haar toornig zwijgen los:
"Niet Dardanus is vader van uw stam, 365
uw moeder geen godin. Dat trouwloos hart
is door de barre Caucasus verwekt,
gezoogd door een Bengaalse tijgerin.
Wat zou ik veinzen, wat verwacht ik nog?
Geen weerschijn en geen weerklank vond mijn smart,
mijn kreet, mijn liefde, mijn rampzaligheid. 370
Wat ergers kan er zijn? Noch Jupiter,
noch Juno ziet dit onverschillig aan.
Der mensen dank ...! Berooid schipbreukeling
heb 'k opgenomen als mijn troongenoot,
zijn vloot en manschap uit verderf gered ... 375
Wraak, wraak! - Nu brengt Apollo's wichelkunst,
ja zelfs een afgezant van Jupiter
uit hoge hemel gruwelijk gebod ...,
alsof der goden eeuwge rust zo iets
bekommert! - Neen, ik houd u hier niet vast. 380
Ga heen, zeil uit naar uw Italia!
Als godengunst en -macht nog iets vermag,
zult gij dit boeten op der klippen steen,
vergeefs ten hemel krijtend Dido's naam.
Afwezig, zal ik met een hellevlam
u achtervolgen; en als kille dood 385
mijn lichaam en mijn ziel gescheiden heeft,
zal overal mijn schim uw schuld omwaren.
In d' onderwereld zij uw straf mijn troost!"

(v 362-387)


Aineias wil dido wel troosten maar gaat terug naar de vloot waar alles gereed wordt gemaakt om te vertrekken.

Haar woorden stokten, en zij vluchtt' ontzind
naar binnen, weg van hem die nog zoveel
te zeggen had, maar niet meer zeggen kon 390
in tweestrijd. Dienaressen legden haar
bezwijmd te bed in marmren slaapvertrek. -
De vrome held Aeneas wilde wel
haar leed verzachten en haar kommer troosten,
door liefde diep ontroerd en medelij,
maar volgde toch zijn weg, zijn dure plicht. 395
De Teucrers pakten aan en trokken fluks
de schepen van het strand: dra dreven die
geteerd en wel. Gauw haalden z' uit het bos
ook verse riemen, amper afgewerkt. 400
Men zag hun opkomst uit de hele stad,
zoals wanneer soms mieren 'n grote hoop
van haver plundren tegen wintertijd:
langs 'n smal pad over 't veld een zwarte schaar
die voortkruipt met de buit; zij duwen deels
de dikke korrels met hun schouders voort, 405
deels letten z' op als officieren, dat
het niet te langzaam gaat of uit 't gelid;
het paadje wemelt van dat drukke werk.
(v 388-407)


Aineias blijft onwrikbaar.

Dido ziet vanuit haar burcht hoe de Trojanen zich voor vertrek gereedmaken en stuurt in wanhoop haar zuster Anna naar Aineias om te proberen hem ertoe over te halen het vertrek uit te stellen. Aineias blijft onwrikbaar. (v 408-438)

(...) Hij werd niet vermurwd
door tranen noch door woorden. Noodlotsdwang
en godenwil ompantserden zijn hart. 440
Zoals wanneer de bergwind 'n oude es
t' ontwortlen tracht, nu hier-, dan daarvandaan:
zijn kruin kreunt en zijn afgerukte loof
bevloert de grond; zijn stam buigt heen en weer,
maar klampt zich vast en wortelt even diep, 445
als hoog hij naar de hemel zich verheft, -
zo werd de held bestormd door smekend woord
en voelde diep van binnen innig leed,
maar bleef standvastig ondanks tranenvloed.
(v 438-449)

 

> terug / omhoog naar begin pagina

 

> home - > Aeneis boek 4 - > 01 - > 02 - > 03 - * 04 - > 05 - > 06 - > 07 - > overige boeken

> analecta